vrijdag 22 april 2016

... schrijf ik een brief naar huis.

Lieve pap en mam,

Gaat het goed? Met mij wel. We hebben vandaag een waterrally gedaan. Kennen jullie dat, een waterrally? Dat is met water want water is het thema, ik weet ook niet echt waarom. We kregen een puzzel en een envelop met opdrachten. Ik zat in het groepje met mijn Duitser en mijn Hongaar en met een paar andere leerlingen. De Duitse leerlingen liepen meteen naar de stad want zij wisten waar we moesten zijn. Augsburg is best een grote stad maar ook weer niet Amsterdam ofzo. Wel groter dan Wageningen. Ze hebben hier een tram.

De eerste dag was best spannend. We stapten in Arnhem op de trein en toen was de reis echt begonnen. Ik kende alleen een paar klasgenoten, de rest hooguit van kwt. Toch was het meteen al gezellig. We gingen liedjes zingen en kaarten en sommige leerlingen gingen zelfs lezen. De docenten die mee zijn geven muziek en Nederlands dus die zullen we trots zijn geweest, haha. Onderweg naar Augsburg moesten we wel vijf keer overstappen. Volgens mij vonden de docenten dat ook best spannend. Ik in ieder geval wel. Toch ging alles goed. Fijn dat iedereen steeds op tijd op het perron was, ook als we even pauze hadden gehad. De groep is echt leuk. We hebben zelfs geweerwolfd. Ik was een weerwolf maar niemand had het door!

Toen waren we in Augsburg. We kwamen aan op het station en daar werden we opgehaald door de leerlingen uit Duitsland en hun ouders. Dat was een gek moment; ineens was iedereen weg. Op de weg naar huis werd er niet veel gezegd, best wel awkward was dat. Gelukkig vroeg de vader af en toe waar we vandaan kwamen en hoe de reis was geweest was enzo. De vader spreekt een beetje Engels, de rest van de familie eigenlijk niet zo. Ook de leerling uit Hongarije spreekt niet echt Engels. Het valt dus wel mee met mijn Engels, haha, ik kan het in ieder geval beter dan de meeste leerlingen uit Duitsland en Hongarije. Gelukkig doen ze wel heel erg hun best, zeker de familie. Ze waren heel lief toen ik een beetje verdrietig was de eerste avond. Het was gewoon zo snel gegaan en iedereen was ineens zo ver weg. Toen hadden de ouders me getroost enzo en ik mocht kiezen welke film we gingen kijken. Dat hielp heel erg. We gingen Twilight kijken, niet nagesynchro nog iets maar in het Engels, met Duitse ondertiteling.

De tweede dag, maandag, gingen we naar school. Het lijkt echt al lang geleden, ik moet even denken wat we toen ook alweer gingen doen. Oh ja, een rondleiding door de school, maar die was een beetje kort. Wel leuk om de school te zien, het is net een basisschool, heel anders dan Pantarijn, veel kleiner vooral. En ze moeten hun schoenen uitdoen! Gek he. Dat zou ik echt niet willen hoor, dat zou alleen maar gaan stinken, haha. En ze eten er warm, tussen de middag. Er zijn een paar mensen met kokskleren aan die het eten maken en steeds aanvullen. We hebben al pasta op en rijst en loempia’s. Ik vond niet alles lekker maar het meeste wel. Ik heb in ieder geval alles geprobeerd. Goed he. Maandag hebben we ook de stad gezien. We hadden een tour of zoiets door de stad, met een vrouw die allemaal dingen vertelde over de geschiedenis enzo. Sommige dingen waren wel interessant zoals de plek waar vroeger de vismarkt was, maar heel ook niet en ik kon het ook niet altijd verstaan. De rest van de dag hadden we vrij. Toen heb ik nog even geshopt en ’s avonds hebben we spelletjes gespeeld met de familie, thuis.

Dinsdag en woensdag waren echt heel leuk, vooral woensdag. Dinsdag gingen we naar het textielmuseum en daar hebben we tassen bedrukt. Daarna gingen we naar school om iets te presenteren maar dat ging niet echt vanwege allerlei gedoe met internet. Daarna hebben we in de stad een beetje rondgelopen en het was al iets mooier weer dus we konden zonder jas en we hebben superlang op een bankje gezeten voor de Mac, haha die hebben ze hier ook. Die avond zijn we uit eten geweest. Ze eten hier best veel gekke dingen, zoals een soort van deegballen en veel vlees. Ik had gewoon pizza besteld, die was wel heel lekker, dat andere durfde ik niet aan, misschien later nog haha.

Woensdag gingen we naar München. Dat was de leukste dag denk ik, al was het vandaag ook best wel leuk. Maar München was wel echt groot en we gingen daar naar een museum met heel veel oude machines enzo. Het was eigenlijk iets te groot en na een paar zalen waren we ook echt moe maar toen gingen we ergens op een bankje zitten en mensen checken haha dat had niemand door dat was nog het beste van alles. Daarna kregen we vrije tijd. Toen heb ik kleren gekocht voor mezelf, ik heb vandaag het nieuwe shirt al aan want het is nu echt superwarm. Bij jullie ook of niet?

Ik heb geen heimwee meer, maar ik mis jullie wel hoor. Andere leerlingen ook, dat merk ik, maar niet iedereen. De sfeer is echt heel goed dus ik durf het ook wel te bespreken, ook met de docenten. Zij begrijpen het gelukkig ook en ze hebben me tips gegeven, dat hielp wel een beetje. Wat vooral hielp is dat we veel dingen gedaan hebben waardoor je het vanzelf een beetje vergeet. Dat klinkt misschien stom, maar het is vooral leuk omdat ik soms helemaal niet aan school of aan thuis denk. Je bent echt helemaal ergens anders en dat is eigenlijk superleuk omdat je dan allemaal nieuwe dingen doet, dingen die je normaal nooit doet of die je in Nederland niet kan doen. Zo gaan we straks naar een soort plek om te tafeltennissen. Dat kan natuurlijk in Nederland ook wel maar dat doe je toch niet zo gauw en hier is dat allemaal geregeld dus dan is het makkelijker.

Oh, ik ben nog iets vergeten, iets supergrappigs: gisteren waren we met de trein naar München gegaan, dat was drie kwartier reizen denk ik. Omdat er niet zoveel plek was gingen we bij de deur zitten. Als er mensen binnenkwamen zagen ze ons en dan liepen ze verder, maar achter ons zaten een paar heel drukke leerlingen uit Duitsland en dan draaiden bijna al die mensen zich om! Echt waar! Dan gingen ze heel ergens anders zitten. We hebben er filmpjes van gemaakt, als bewijs, het was echt zo grappig. We lagen met zijn allen hele tijd helemaal dubbel omdat bijna iedereen hetzelfde deed.

Nu ga ik stoppen, want we gaan bijna weg. De moeder van mijn uitwisselingsmaatje is echt overbezorgd hoor, ze stopt mijn tas hele tijd vol met eten en drinken. Wel heel aardig, maar niet altijd nodig, zeker vanavond niet want volgens mij eten we daar, bij het tafeltennissen. Nou ja anders bewaar ik ze wel voor morgen, of ik neem ze mee naar jullie, haha.

Tot zaterdag! Ik heb zin om hier te blijven maar ook om weer thuis te zijn, allebei wel eigenlijk. Maar het gaat goed, ik vind het superleuk dat ik hier ben.
xxx

PS: ik moet van onze docenten zeggen dat ze trots op me zijn.

maandag 21 december 2015

... vind ik het mooi geweest.

Vorige week, toen er workshops in plaats van lessen werden gegeven, ging het over de laatste trein. Die reed niet. En dat kon niet. Leerlingen waren aan het discussiëren hierover tijdens de workshop ‘Filosofie 2.0’, waarin twee oud-leerlingen met negentien leerlingen en een bewonderenswaardig enthousiasme de (stoffige?) paden van de filosofie bewandelden. Er rijdt altijd een laatste trein. Als de laatste trein uitvalt, dan verandert de voorlaatste trein in de laatste trein. ‘Of er moet precies één trein rijden, dan is dat de laatste en die rijdt dan niet’, klinkt het uit de mond van een meisje dat volgend jaar geen filosofie kan kiezen, tot haar en onze spijt.

Mijn laatste stukje zou ook niet rijden. De vorige zou het laatste zijn, besloot ik, in stilte. En daarna ging ik op bol.com kijken naar de mogelijkheid om alles te bundelen, om ze in eigen beheer uit te geven. Ik heb nu eenmaal meer vertrouwen in een tastbaar boekje in de boekenkast dan in de (voor mij) onbegrijpelijke internetwereld. Maar voordat ik alles blind naar de drukker zou sturen, wilde ik er nog eens goed naar kijken. Het is een gewoonte noch een plezier om mijn eigen stukjes terug te lezen, maar in dit geval heiligt het doel de middelen. En terwijl ik aan het lezen ben, voel ik dat het laatste stukje nog niet vertrokken is.

Twee jaar geleden was ik een leerling verpakt als docent, met diploma en al. Ik vond het lesgeven fantastisch maar ook razend spannend en moeilijk en onwennig. Dit werd het vertrekpunt van de als-docentstukjes: mijn ervaringen als doorgewinterde leerling en beginnende docent.

In het begin had ik niet veel lezers. Dat maakte me ook niet zoveel uit. Pas toen het er meer werden, begon ik het belangrijk te vinden, zoals ik ook alleen in voetbal geïnteresseerd ben als PSV bovenaan staat. Na een paar maanden nam ik op verzoek eens een stukje mee naar de les. Aan het begin van de les las ik hem voor. Dat viel niet mee. Het valt niet mee om iets van jezelf voor te lezen, om de nadruk te leggen op iets wat misschien alleen in mijn hoofd grappig, herkenbaar of mooi is. Maar ik vond het ook wel heel bijzonder, dat ik leerlingen en later ook collega’s als klankbord kon gebruiken voor mijn eigen teksten

Dankzij het voorlezen, het stijgende aantal lezers en vooral de vele leuke reacties besloot ik door te gaan. Dat was voor het eerst. Daar ben ik na ontelbare gestrande verhalen en projecten best trots op. En ik ben blij dat het me, volgens mij, gelukt is om de echte vertrouwelijke gebeurtenissen buiten beschouwing te laten, iets wat ik altijd heel belangrijk heb gevonden. Maar bovenal ben ik iedereen dankbaar die de moeite nam om iets te lezen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat het schrijven en plaatsen van de teksten tot de leukste momenten van de week behoorden. Het was altijd spannend om de definitieve versie op internet te zetten en dan af te wachten wat er zou gebeuren. Ik ga de lieve en grappige reacties missen. Aan de andere kant heb ik heel veel zin om eens iets anders te proberen.

Oké, nu eerst de alsdocentjes bundelen. Eens kijken, voor elke lezer één plus een paar reserves, naar boven afgerond: laat ik met 10.000 beginnen.

Bedankt, allemaal!

donderdag 12 november 2015

... heb ik wat geleerd.

Het is een warme dag in november en ik loop op een fietspad ergens in Nederland. Het fietspad komt uit op een conferentiecentrum waar ik eerder ben geweest. Het complex ligt er een beetje verloren bij, vlakbij de snelweg, zonder zichtbare buren. Ik herken de parkeerplaatsen aan weerszijden, de slingerende paden naar de bijgebouwen, de balie met pepermuntjes en de lage kast met boeken van Eric of René Gude. De ontvangsthal is groot en leeg. Onze bescheiden cursuszaal kijkt uit op een grotere. Op de deur ervan staat ‘Bedrijf in moeilijkheden’. De cursisten zijn er aan het juiste adres: er worden sombere blikken uitgewisseld en zo nu en dan slaakt er iemand een hoorbare zucht. De cursusleider beent driftig heen en weer, in een poging er nog wat van te maken.

Ik ben hier voor de cursus ‘Sociaal en actief leren’ volgens Maria Montessori, vertaald door onze cursusleidster. Ook haar herken ik van de vorige keer dat ik hier was. Toen volgde ik de Montessori basiscursus, waar ik vooral leerde dat en hoe ik leerlingen wat meer kon loslaten. Ook schreef ik een ansichtkaart aan mezelf met de boodschap dat ik best trots mocht zijn op mezelf, al was het maar op momenten dat niemand keek. Tegenover ons gaat de deur dicht. De moeilijkheden blijven binnenskamers. Ook onze deur gaat dicht.

De eerste opdracht is om een tekening te maken, zonder te praten. Het levert een vreemde scène op. Samen met twee docenten van andere Montessorischolen hang ik boven een leeg vel. Ik wacht tot er iets gebeurt. Er verschijnt een vis op het blad, daarna lange tijd niets. Ik twijfel of ik iets moet doen. Om de spanning te breken teken ik ook een vis. Het is geen fraai exemplaar, vinden ook mijn teamgenoten, die er volgens mij niet eens een vis in herkennen. Om te voorkomen dat er meer snoeppapiertjes of andere rommel de zee in verdwijnt, tekenen ze het hele blad vol vissen. Daarna verschijnt er aan de linkerkant een mooi koraalrif en aan de rechterkant een imposante haai. Ik voel dat er van mij nog iets verwacht wordt. Ik besluit om onderaan het blad een golf te tekenen, dat kan ik wel. 

Wat zegt deze afbeelding van vissen op het droge over de groepsleden en hun kwaliteiten? Daar hebben we het een tijdje over. Ik denk aan leerlingen die opdrachten meteen naar zich toe trekken en groepsgenoten die dankbaar het tegenovergestelde doen. De planning van groepswerk laat zich meestal raden: ik doe de inleiding, jij deelvraag 1, jij 2, enzovoorts. Het ingeleverde werk is doorgaans te verdelen in drie of vier sterk van elkaar verschillende delen; het cijfer is dan in feite niets meer dan het gemiddelde van drie à vier afzonderlijke beoordelingen.

Aan het einde van de tweedaagse cursus stellen we een actieplan op. Ik neem me voor om de tekening uit te proberen in een bovenbouwklas. Aan de hand van de tekening wil ik groepen (laten) maken: wie neemt het initiatief? Wie bedenkt nieuwe ideeen? En wie heeft er een goed overzicht? Ik ben benieuwd welke kwaliteiten er bovendrijven. Wie was bijvoorbeeld die leerling die een school vissen tekende, keurig zwemmend ónder een golf? Dat moet een leerling zijn met veel lef, een goed geheugen en bovenal een uitstekende smaak! Die nemen we!

zondag 1 november 2015

... heb ik iets ontdekt.

Er zijn leerlingen die vaak te laat komen. Ze zwaaien te laat de deur open, zetten hun gehijg wat aan en kijken vervolgens berustend toe hoe hun naam genoteerd wordt. Daarna lopen ze naar binnen, de nu al in hun nadeel besliste schooldag tegemoet. Bij het huidige te laat komen zijn smoesjes uit. Verwilderde kapsels en blikken zijn in. Kijk toch eens hoe hard ik geprobeerd heb op tijd te komen, straalt de te laat komende leerling van nu uit. Als (af en toe te laat komende) leerling pakte ik het anders aan: ik gooide het meestal op allerlei pech onderweg, op ongelukken waarbij ik te hulp moest schieten, op stoplichten die het niet deden, op fietsfiles, op plaatselijke gladheid. Bij ons hebben leerlingen die te laat komen nauwelijks nog te maken met onderweg. De meeste laatkomers wonen namelijk vlakbij school. Ze beginnen aan hun ontbijt als ik in het lokaal het licht aan doe en vertrekken als ze in de woonkamer de eerste bel horen gaan. Geen smoesje houdt nog stand als je wekker gaat op het moment dat klasgenoten hun eerste kruispunt oversteken. En die klasgenoten vertrekken netjes op tijd, omdat er onderweg van alles kan gebeuren, zoals een plaatselijke sneeuwbui, een defect stoplicht of een fietsfile.

maandag 19 oktober 2015

... kijk ik terug op mijn profielwerkstuk.

De middelbare school duurde voor mij een jaar te lang. Ik heb een leuke schooltijd gehad, maar in het laatste jaar had ik er vaak geen zin meer in. Ik was meer bezig met het volgende jaar waarin alles mogelijk was of leek en docenten leken op hun beurt ook steeds vaker door hun stof en motivatie heen te zijn. Intussen wilde ik niets liever dan ooit voor de klas staan en baalde ik enorm als ik iets had gemist op school: een sinaasappelgevecht in de aula, een gamesessie in het computerlokaal of een rondje langs onze weekenden met de mentor. Het laatste jaar op de middelbare school was even onzinnig als onmisbaar, een combinatie die vraagt om een voorbeeld.

In 2005, het jaar waarin mijn laatste schooljaar begon, werd ons verteld dat we een profielwerkstuk moesten maken. We zouden meteen duo’s vormen, waarna we begonnen met brainstormen. Dat brainstormen mocht maximaal een week of zes duren. Het resultaat was een onderwerp dat aansloot op ten minste twee schoolvakken en een docent die ging vertellen wat er precies moest gebeuren.

Wij kozen voor een cabaretier als onderwerp. De cabaretier kenden wij als onze docent Nederlands in de derde klas. Hij zou dus in zijn voorstellingen wel iets met taal doen, dachten wij. Onze begeleider vond dat een logische gedachte en feliciteerde ons met het originele onderwerp. Na de loftuitingen kwam ze uit op een belangrijk kritiekpunt. Het onderwerp was wel erg algemeen. Wat wilden we precies onderzoeken? En was één cabaretier genoeg voor de betrouwbaarheid van onze resultaten? Wij kregen een paar weken de tijd om over deze vragen na te denken. Na een paar maanden - in de wintermaanden waren we zelden compleet - waren we eruit: we wilden onderzoek doen naar het taalgebruik van Nederlandse cabaretiers in hun voorstellingen. Onze begeleider reageerde enthousiast. Ze formuleerde een onderzoeksvraag die goed paste bij ons bijgeschaafde onderwerp.

We maakten een planning waarin stond dat we één dezer maanden een keer op bezoek zouden gaan bij ons onderzoekssubject. Dat lukte. Op een koude dag ergens in één van die maanden stonden we voor de deur van een binnenstadspand in Amsterdam. We hadden op de weg ernaartoe bij de Mac twee grote milkshakes gekocht. Onze ex-docent/cabaretier woonde op de bovenverdieping. Hij schonk ons koffie in en vroeg ons of er op school nog dingen gebeurd waren die hij misschien kon verwerken in zijn volgende voorstelling. Hij lachte net hard genoeg om te voorkomen dat we antwoord zouden geven. Daarna vertelde hij ons hoe leuk maar ook hoe zwaar het leven van een cabaretier was en dat er overeenkomsten waren tussen lesgeven en op het podium staan. ‘De klas is eigenlijk ook een soort podium’, zei hij misschien wel. Tot slot vroeg hij waar ons onderzoek over ging. We keken op ons horloge. Over twintig minuten vertrok onze trein.

Gauw graaide hij een aantal boeken en dvd’s uit de kast. Het waren voornamelijk uitgeschreven en opgenomen cabaretvoorstellingen, aangevuld met een paar boeken over stijlfiguren. Thuis zochten we op wat dat waren, stijlfiguren. Daarna keken we ieder tientallen uren naar Herman Finkers, Hans Teeuwen, Theo Maassen, Youp van het Hek, Brigitte Kaandorp en ga zo maar door. We keken sommige voorstellingen wel drie keer om er zeker van te zijn dat we niets hadden gemist.

Aan het einde van het jaar gingen we met het ruwe materiaal naar onze begeleider. Zij was onder de indruk, zei ze, al had ze wederom iets aan te merken: we hadden het materiaal nog niet verwerkt. Wat ze daarmee bedoelde? Nou, we hadden geen categorieën, geen deelonderwerpen, geen selectie gemaakt, geen structuur aangebracht. Het was slechts een berg met data, door ons verzameld tijdens het (op de bank, met chips, bier en vrienden) kijken van de voorstellingen. Ze liet ons zien hoe we de data in haar ogen het best konden verwerken, door een schema te tekenen en in te vullen. Wij knikten en namen dankbaar een voorschot op de V die we voor ons profielwerkstuk zouden krijgen.

Het maken van een profielwerkstuk heeft me niet veel geleerd, hooguit hoe belangrijk het is om een leuk onderwerp te kiezen en gebruik te maken van beschikbare hulp en kennis. Toch waren het onvergetelijke momenten, onze afspraak in Amsterdam, de dvd-sessies, de bijeenkomsten met onze begeleider. Ik had het allemaal voor geen goud willen missen, net als het hele zesde jaar, trouwens.

maandag 28 september 2015

... zie ik iedereen veranderen (en hetzelfde blijven).

Mijn fotoboek is roze, gekocht toen ik nog geen benul had van wat jongens- of meisjesachtig was. Ik vond het fotoboek vooral mooi door de fotograferende dieren op de kaft. Er staan niet veel foto’s in, maar wel genoeg om een indruk te krijgen van de afgelopen 27 jaar. De belangrijkste momenten zijn vastgelegd en in het boek verzameld. Zo ook de momenten waarop we met zijn dertigen bij elkaar stonden, op het schoolplein, en een vaak wat oudere, kleine, kalende man zijn best deed om onze taal te spreken: ‘Hee daar, stoere knapen op de achterste rij, ga eens een beetje naar rechts, die meiden bijten niet hoor. Oké, daar komt ie, let’s go, allemaal lachen. Cheeeeeese. Denk aan iets leuks, aan  de Super Nintendo, een tussenuur, de Mac-Donalds. Ja? Daar gaan we, nog een keer, yesssss, en lachen!’

Het gewauwel van de fotograaf resulteerde in zes klassenfoto’s, nu verspreid over drie pagina’s. De eerste foto, genomen op 2 oktober 2000, lijkt van heel dichtbij te zijn genomen. Het enige wat er behalve onze zenuwachtig lachende gezichten te zien is, is een oranje prullenbak, bevestigd aan de buitenkant van de schoolmuur. Ik sta op de bovenste rij, naast mijn vrienden; de fotograaf vond dat blijkbaar goed. Ik heb een effen groen shirt aan en mijn nog beugelloze voortanden steken genadeloos uit mijn mond. De foto eronder is precies een jaar later genomen, al lijkt het in oktober 2001 een stuk kouder dan een jaar eerder, gezien het aantal truien en spijkerjasjes dat het verder grauwe beeld vult. Ook op deze foto sta ik op de bovenste rij, op een stoel denk ik, want ik zie er niet helemaal stabiel uit. Mijn scheve rug en weggezakte schouder probeer ik te compenseren met een soort ‘alles-onder-controlegrijns’, die in een jaar tijd de plaats van de brede voortandenglimlach heeft ingenomen.

Op de derde klassenfoto sta ik in mijn bij elkaar krantenbezorgde spijkerbroek precies boven een jongen met een donkergrijze ruitjesblouse. Aan mijn waterige ogen en halfopen mond is te zien dat ik me op dat moment al bewust ben van de fatale gevolgen hiervan. De ruitjesbroek die ik lijk te dragen is nog kakkeriger dan de polo’s van sommige klasgenoten, polo’s die ik trouwens niet veel later zelf ook zou gaan dragen. Dat is niet te zien op de volgende klassenfoto’s, waar ik wel in steeds grotere lettertypes aan de fotograaf laat zien van welke merken mijn kleren zijn. Ook is in de vierde klas het houtje-touwtje-kettinkje terug van weggeweest. Het is er één met kralen, die ik op vakantie had gekocht omdat Spaanse jongens op het strand ‘m ook droegen.

Toch lijk ik er niet helemaal blij mee te zijn. Ik sta er wat humeurig bij, al kan dat ook een poging zijn om mijn ‘alles-onder-controlegrijns’ naar een hoger niveau te tillen. Dat het nog erger kan, bewijst de foto uit de vijfde klas, waarin ik met mijn armen in mijn zij, mijn hoofd schuin en mijn ogen half gesloten tegen de fotograaf lijk te zeggen dat ik op de peuterspeelzaal al mooiere foto’s maakte dan hij op dat moment. Op de laatste foto lijk ik ineens vijf jaar ouder en vooral tien keer meer ontspannen. Ik draag voor het eerst sinds 2 oktober 2000 weer eens een effen shirt (op een klassenfotodag) en ook de manier waarop ik lach doet denken aan mijn eerste maanden op school. Mijn haar zit zoals ik zou willen dat het nog steeds zou zitten of op zijn minst zou kunnen zitten. En ik heb een leren jas aan van de markt. Een jaar geleden had ik daar niets van begrepen.

Als ik uit het raam kijk, zie ik de klas staan die eigenlijk bij mij in het lokaal had moeten zitten. De leerlingen worden door de overactieve fotograaf gepositioneerd. Er wordt gelachen om een paar jongens die bewust of onbewust uit beeld zijn verdwenen. Ik heb deze vierdeklassers leren kennen toen ze in de eerste zaten en in de tussentijd, terwijl ik lesgaf aan andere klassen, zijn ze enorm veranderd en ook weer helemaal niet. Dat zullen ze beamen als ze zichzelf terugzien, over een jaar of tien, bladerend in hun roze fotoboek.

vrijdag 18 september 2015

... wil ik iedereen (leren) kennen.

Freek is de broer van Frits en dat is te zien ook. Ze lopen op precies dezelfde manier de trappen op, ze kijken op precies dezelfde manier even vaak en lang uit het raam. Ik noem Freek steevast Frits en ik weet hoe vervelend dat is, maar ik doe het per ongeluk. Zijn broer ken ik nu eenmaal langer, het kost even tijd om hem te vervangen door Freek. Zie het als een H&M op de plek waar jaren de Albert Heijn heeft gezeten. Je weet dat er iets veranderd is, maar toch denk je er niet voortdurend aan, waardoor je zeker een paar keer met een tas lege flessen de paskamers in loopt. Het is even gênant als onvermijdelijk; aan de andere kant is het probleem van tijdelijke aard. Op het moment dat het voor Freek echt vervelend begint te worden, noem ik hem Freek. En Frits ook trouwens. Pech voor Frits.

Ik geef dit jaar les aan zes klassen. In die klassen zitten in totaal 186 leerlingen, leerlingen die ik in de afgelopen weken een klein beetje wilde leren kennen. Dat is redelijk gelukt. Zo weet ik van sommige leerlingen precies waarom zij een Netflixabonnement hebben en van andere waarom zij op het strand meer zin hadden in slapen dan in lezen, al had het één zeker iets met het ander te maken. Ze vertelden me verder over hun vakantiebestemmingen – ik was op hun leeftijd nog nooit in de hoofdstad van Nederland geweest, laat staan in die van Argentinië –, over hun rooster, hun kaftpapier en de aankomende selectietrainingen. Ook noemden ze allemaal hun naam, minimaal één keer, waarna ik het tijd vond om die te onthouden. Dat is niet helemaal gelukt. Nog steeds niet. Waar ik van het lesgeven ongeveer alle onderdelen overschat – ik geef in de praktijk vaak beter les dan in mijn hoofd – blijf ik het onthouden van namen schromelijk onderschatten.

Twee jaar geleden had ik een klas met daarin 34 leerlingen. In plaats van met enige voorzichtigheid aan de eerste les te beginnen, blufte ik na het horen van alle namen dat ik iedereen bij zijn of haar naam kon noemen. Ik mocht er vier keer naast zitten, vond ik, vanaf vijf verkeerde namen zou ik trakteren. Ik ben toen na vijf leerlingen gestopt om de schade verder te beperken. Dat de eerste vijf leerlingen vrijwel of geheel dezelfde namen hadden heeft me toen nog een beetje gered, samen met de reusachtige cake die ik de tweede les meenam. Ook dit schooljaar heb ik er al een paar keer behoorlijk naast gezeten. Daar baal ik van. Ik wil alle namen, oftewel alle leerlingen, meteen kennen. Ik wil ze zo graag bij hun eigen naam noemen dat mijn teleurstelling als ik de verkeerde naam noem misschien niet helemaal in verhouding staat tot het schouderophalen van de leerling, die wellicht niets anders gewend is in de eerste weken van een nieuw schooljaar.

Behalve de grote groep nieuwe leerlingen die in dezelfde (eerste) week binnenstroomt, speelt een andere factor een onhandige rol in het onthouden van alle namen: sommige mensen hebben een naam die niet bij hen past of, wat eigenlijk hetzelfde is, hebben een bepaalde naam niet die hen op het lijf geschreven is. Ik heb bijvoorbeeld een Dave in de klas, een echte Dave met alles erop en eraan, behalve zijn naam. Hij heet Bart, gek genoeg. Dat klopt niet. Hij zal voor mij nog heel lang Dave blijven, ik moet er alleen voor zorgen dat ik hem dat niet (nog eens) laat blijken. Bart is namelijk voor zichzelf en voor zijn omgeving al veertien jaar Bart. En de naam Dave, hoe logisch ook, hoort niet bij hem. Dat ik hem per ongeluk zo noemde, in de tweede les, zorgde dan ook voor veel commotie. Er werd gelachen door klasgenoten die in Bart ook geen Dave herkenden. ‘Hoe komt u nou bij Dave, meneer?’ vroeg Bart. En ik wilde antwoorden: hoe komen jouw ouders nou bij Bart?

Aan alle leerlingen, ook aan Bart: volgende les weet ik jullie namen, het is nu de hoogste tijd daarvoor. En als ik je toch per ongeluk anders noem, probeer het dan als iets positiefs te zien. Je hebt dan waarschijnlijk je echte naam gehoord, de naam die je ten onrechte niet hebt gekregen. Je leven zal nooit meer hetzelfde zijn.

(Alle namen in dit stukje zijn verzonnen, omdat verzinnen altijd goed gaat.)


zondag 6 september 2015

... wil ik flipperen.

Mijn middelbare school had op het schoolplein muurtjes om op of tegenaan te zitten. Als ik een tussenuur had, maar vaker nog als ik uit was, ging ik met wie wilde(n) tegen een muurtje zitten. En dan bleven we net zolang als nodig, meestal net zolang als kon. We praatten zoals andere mensen praten als ze wandelen: als vanzelf, ongedwongen, ongeremd. Met onze ruggen tegen hetzelfde muurtje. In de pauze zat iedereen tegen een muurtje. Daar was geen kunst aan. Na school was het bijzonderder. Soms wachtten we op iemand die nog niet uit was. Die zag ons dan zitten, vanuit het lokaal. Soms wachtte ik in het lokaal op het muurtje, heimelijk uit het raam kijkend, zwaaiend naar beneden.

Ook op mijn huidige school staan er muurtjes op het schoolplein. Ze worden volop gebruikt, zij het vooral in de pauzes. Leerlingen kletsen er, zoals wij dat ook deden. Ik zou er wel eens bij willen zitten, nieuwsgierig als ik ben naar gesprekken die het klaslokaal niet halen. Toch wil ik het ook weer niet. Het zou ongepast voelen, ten opzichte van de leerlingen en mijn oud-klasgenoten, die ook niet meer tegen een muurtje zitten, denk ik. Bovendien heb ik leerlingen niets te vertellen. Ik woon in een appartement in een voor hen onbekende stad. Daar doe ik de was, maak ik eten en geef ik de plantjes water, als het niet geregend heeft. Ik werk, ik heb het voor hen meest onvoorstelbare beroep ter wereld. Ik weet niet wat sqeer betekent – laat staan hoe je het schrijft – en ik heb geen Instagram.

Maar toch, om nu na mijn laatste uur direct naar huis te gaan… Liever loop ik nog even langs een paar lokalen, in de tweeledige hoop er spullen van mij en collega’s aan te treffen. In de lerarenkamer kijk ik zogenaamd of er nog iets in mijn postvak gelegd is en ik eindig de tour in de gang waar het computerlokaal is. In het computerlokaal staat een flipperkast, een heel mooie, met overal kleuren en lampjes. De kast is geïnstalleerd door leerlingen, die er een space-programma in hebben gestopt. Hoe zoiets kan is me een raadsel; ik heb besloten het maar als een wonder te zien en me te richten op mijn spel. Met een collega, niet toevallig docent informatica, heb ik er vorig jaar wat afgeflipperd, vaak na het vijfde lesuur, tussen drie en vier uur. Hij won altijd ruim, omdat hij precies wist wat hij deed. Ik was blij als hij af en toe goedkeurend knikte bij lampjes die door mijn toedoen gingen branden.

Dit jaar hebben we nog niet geflipperd, jammer genoeg. Na het laatste uur zitten we vaak achter onze laptops lessen voor te bereiden. Soms ben ik al op weg naar huis. Terwijl ik zou willen flipperen, niets liever dan flipperen. Om de schooldag af te sluiten, positieve en ingewikkelde ervaringen van me af te flipperen. Beste collega, als je dit leest, laten we snel weer gaan flipperen! Of desnoods tegen een muurtje zitten.

woensdag 2 september 2015

... heb ik iets bedacht.

Want er is drank en drugs. Ja, drank en drugs. De meeste leerlingen brullen uit volle borst mee, in hun ene hand een bekertje sinas en in de andere hand de mobiele telefoon om de spreekkoren vast te leggen. Je mag toch hopen dat het filmpje niet bedoeld is voor straks, voor de samenvatting in de auto, maar voor een moment waarop ze met hun bitch willen chillen. In de les, bijvoorbeeld, want school(=)feest en huis(=)werk. De eersteklassers zijn bijna een week op school maar nog onwetend over wat hen daadwerkelijk te wachten staat. Maandag hebben ze het eerste uur les, verzorging bijvoorbeeld, en dan kan er niets meer gefilmd of meegezongen worden. De leerlingen die zich met trillende vingers tegen de tekst en/of het volume beschermen lijken hun pijlen hierop gericht te hebben.

Toch gaan 32 van hen nog veel nummers horen; bij muziek natuurlijk, maar ook bij Nederlands. Vorig jaar ben ik gestart met Nederlandstalige liedjes als welkomstritueel. Normaal gesproken houd ik er niet van om mijn toevallig bedachte en zomaar geslaagde ideeën als opgepoetst zilverwerk aan de man te brengen, maar in dit geval maak ik een uitzondering, omdat ik denk dat het de start van (taal)lessen echt leuker en efficiënter kan maken. Het gaat om een simpel principe: elke les een ander Nederlandstalig nummer bij binnenkomst. Terwijl de leerlingen het lokaal in lopen, ronden ze op hun gemak nog één of twee belangrijke gesprekken af, meestal met klasgenoten, soms met mij. Als vervolgens voor de derde keer het refrein start, vermoeden ze een naderend einde en pakken ze gauw hun spullen. Na het laatste akkoord kan de les beginnen. En zo niet… Na een paar lessen is iedereen – ook de docent – hieraan gewend.

Bijkomstig voordeel van de muzikale opener is dat er tijdens het uitpakken van de tas vaak op geërgerde, verbaasde of enthousiaste toon gereageerd wordt op het gehoorde nummer. Deze spontane uitbarstingen, soms uitmondend in (on)gevraagd meezingen, zijn voor mij onmisbaar geworden. Ze geven me behalve wat extra energie een indruk van wat verschillende leerlingen in de eerste klas leuk vinden en hoe ik daar als betrekkelijk jonge docent al helemaal naast kan zitten. Belangrijkste conclusie van vorig jaar: muziek van deze tijd is geen garantie voor succes. Rare muziek uit een rare periode uit het rare verleden is dat wel.

Tuintje in mijn hart van Jan Smit en Damaru legde het bijvoorbeeld op niet mis te verstane wijze af tegen Eén kopje koffie van V.O.F. De Kunst. Eén kopje koffie werd zelfs twee kopjes koffie, toen bleek dat de klas met veel plezier een half uur in stilte wilde werken om V.O.F. De Kunst aan het einde van de les nog een keer te horen. Ook nummers van Nick en Simon waren niet populair. Ze werden met veel zichtbare moeite en hoorbaar gezucht gedoogd. Behalve Rosanne, dat vrijwel direct overstemd werd door de roep om iets leukers, Eén kopje koffie bijvoorbeeld. Of Sinds één dag of twee van Doe maar, Opzij, opzij, opzij van Herman van Veen of – daar gaat de theorie – iets van Nielson.

Dit jaar wordt misschien wel het jaar van Typhoon, waar ik zelf geen groot liefhebber van ben maar misschien de klas binnenkort wel, van ‘Praat Nederlands met me’ of van Maaike Ouboter, maar als ik me baseer op de afgelopen zeventig Nederlandstalige nummers denk ik dat zelfs Nielson het moeilijk gaat krijgen. Aan Drank en Drugs hoef ik (gelukkig) niet eens te beginnen, die is na één schoolfeest al over de datum. Het wordt het jaar van Abel, van Toontje Lager, Boudewijn de Groot, Skik en Clouseau. Dinsdag zal de eerste les Nederlands beginnen met – hoe kan het ook anders – Eén kopje koffie.

donderdag 13 augustus 2015

... bereid ik je voor op volgend schooljaar.

De zomervakantie, volgens doorgewinterde verjaardagsooms dé reden om het onderwijs in te gaan, is in volle gang. Ik ben zes weken vrij. Zes weken is lang genoeg om op vakantie te gaan, terug te komen en dan misschien weer te gaan, als je nog geld en zin over hebt. Zo niet, dan kun je de tijd gebruiken om weer eens een stukje te schrijven, voor iedereen die op het strand zijn met zand doorzeefde boek zat is. Of voor de thuisblijvers, die de afleveringen van De Slimste Mens kunnen dromen of graag eens wat anders voorbij zien komen dan de zoveelste geïnstagramde klasgenoot met een huid waar (winter)maanden op geteerd kan worden.

Over een paar weken, als ook die klasgenoten weer thuis zijn, begint het nieuwe schooljaar. En in het nieuwe schooljaar is niet alleen het schooljaar nieuw. Dezelfde klas is ineens een heel andere klas geworden, met een andere gangmaker, andere studiebollen, nieuwe stelletjes; dezelfde leraren doen  ineens heel anders tegen je en ook de mode is veranderd: je moet in korte tijd de vorig schooljaar zorgvuldig weggeschoren zijkanten weer laten groeien. Ik vond het altijd spannend, en nog steeds, het begin van een nieuw schooljaar. Ik ben altijd benieuwd naar wat er nog over is van het vorige schooljaar en wat er, buiten mijn invloed om, aangepakt is.

Op mijn middelbare school waren spijkerjacks erg populair, totdat ze dat niet meer waren, na de zomervakantie van 2002. Ik had in die zomervakantie net een heel mooi en duur spijkerjack gekocht, dat ik vervolgens alleen op de eerste dag van het schooljaar droeg, nota bene de dag waarop de klassenfoto genomen werd. Een paar jaar later droeg ik een GAP-trui. De GAP-truien waren feitelijk al uit voordat je ze aan kon hebben. Het is vermoedelijk de kortst lopende trend op school geweest, misschien samen met het antennekapsel: een in een punt gegelde kuif, een in een schans gegelde mat en daartussenin een keurig kortgeknipt oppervlak. Ik kan op dit moment geen bekend persoon met dit kapsel verzinnen, behalve Jan Vennegoor of Hesselink, maar ik kan me niet voorstellen dat we in de derde klas – of wanneer dan ook – op hem wilden lijken.

Het antennekapsel was voor even het vetste kapsel dat er bestond. Het jaar daarna waren andere kapsels tof; het Beatlekapsel bijvoorbeeld, waar ik een heleboel gebruikersnamen aan overgehouden heb. Wat verder keigaaf (Brabant) of cool of vers of beter of top of de bom was, verschilde per jaar en soms per maand of dag of uur. Het was de kunst om alle trends bij te houden, wat voor mij niet alleen lastig maar ook absoluut noodzakelijk was; niks erger dan een agenda kopen die bij iedereen al volgeschreven en afgeragd in de kast staat. Dan kon er een streep door het schooljaar.

Om strepen door 2015-2016 te voorkomen, geef ik hierbij alvast de belangrijkste do’s en don’ts voor het nieuwe schooljaar.

-Op tijd zijn is het nieuwe te laat komen. Wie te laat komt heeft thuis aardige ouders of een lieve knuffelbeer.
-Meisjes dragen nog steeds boyfriendjeans. Jongens dragen girlfriendpumps.
-De rolkoffer maakt zijn intrede op school. Geen gesjouw meer met boeken en gymspullen. Je wandelt rustig door de gangen met je spullen achter je aan, een beetje zoals op Schiphol.
-Mobiele telefoons kunnen echt niet meer. In ieder geval op school niet. In ieder geval in de les niet. In ieder geval bij mij in de les mij niet. Bij mij op je mobiel is als witte sokken in sandalen.
-Tandems. Minder fietsen in de stalling, minder geploeter op de fiets. En bovenal een weergaloze entree op het schoolplein.
-Kaften is het helemaal. Als je kaftpapier over hebt, kaft dan ook je agenda, je leesboeken, je bureau, je zusje.
-De lerarenkamer wordt voor iedereen dé ontmoetingsplek op school. Een dag niet in de lerarenkamer geweest is een dag niet naar school geweest. De laatste roddels over wie met wie en waar hoor je in de lerarenkamer. Mentoren zijn vaak het best ingelicht.
-Engelse woorden als chill, awkward en checken zijn uit. Je hoort vanaf nu de Nederlandse equivalenten te gebruiken. Dus: een kille klas, een hoogst ongemakkelijke situatie  en controleer je later. Yolo is ook Engels en dus ook fout. Zeg liever jlmek (als het je lukt).
-Do’s en don’ts zijn zó 13 augustus 2015. Kan eigenlijk nu al niet meer. Je mag alles vergeten.